3999 AA
Asgot draaide zich nog heel even om naar de poort en vervloekte zichzelf dat hij had ingestemd met deze zelfmoordmissie.
Hij keek zijn metgezellen aan en zei: ‘Laat de paarden rustig draven nu, zodat we ze niet te veel vermoeien.’
Ze werden nagestaard door Elidar en Ragnar die op het schuttersplatform hadden plaatsgenomen. De ruiters werden kleine stipjes toen ze bijna de zoom van het woud bereikten.
‘Volledige stilte nu,’ zei Ivor. ‘Asgot en Viggo, jullie blijven tien paardslengtes achter ons.’
Ze speurden de bosrand af die steeds dichterbij kwam. Nu pas zagen ze de ravage die de cholems gisteren veroorzaakt hadden toen ze de bosrand uitstormden en kregen ze het koud in hun botten. Ivor liet zijn celtari als eerste vooruitgaan. Hij stak de weg over en leidde zijn paard de sporen van de cholems in. Zijn ogen speurden de omgeving af op bewegingen die de reuzenhagedissen hun aanwezigheid zou verraden. Om de paar meters hield hij halt om te luisteren naar de geluiden van het bos. Asgot die als laatste reed, keek angstvallig om zich heen. Hij kon niet langer begrijpen hoe hij het voor elkaar gekregen had om eerst met zijn destriër op een cholem in te rijden en nog maar een paar uur later met drie celtari ze nog eens tegemoet te rijden. Het angstzweet droop in zijn laarzen. Hij moest zijn uiterste concentratie behouden om zich niet wild om te draaien en het op een lopen te zetten. Hij voelde aan het kortzwaard aan zijn wapengordel. Hij had geen boog bij zich omdat hij er niet mee overweg kon. Het zwaard voelde aan als een geruststelling, als een balsem op een wonde. Ze was er niet mee genezen, maar verzachtte wel de pijn. Een tak kraakte ergens links van hem. In de tijd die Asgot nodig had om zijn hoofd te draaien, hadden de boogschutters al een pijl getrokken en op hun pees gelegd, waarbij de ganzenveren hun oorlel al streelde.
Niets bewoog. Ze hielden hun boog nog even gespannen met hun pijl op de pees, maar het was loos alarm. Asgot voelde zich wel al een beetje veiliger. Ze trokken dieper het woud in. De sporen verzamelden zich langzaam tot één diepe geul. Ze waren nu al tientallen meters het bos ingetrokken. Asgot keek voortdurend achterom om de weg niet uit het oog te verliezen. Hij was enorm bevreesd dat dit een valstrik was en dat de cholems hen zouden insluiten. Hij verwachtte ieder moment dat hij de zwarte schaduwen zag opduiken. De laatste stralen van de zon waren al een tijdje volledig verdwenen. De dieren zouden nu al getransformeerd zijn. Alle melochs zouden nu cholems zijn. Hij dacht aan Aslak, aan Thurid. Zou hij hen nog weerzien? Het voelde aan als een loopwedstrijd waar je wacht op het signaal om af te drukken. Alleen was dit een race waar je dood zou zijn als je niet won.
'Zouden de anderen zich ook zo voelen?'
Een wirwar van emoties overspoelden zijn hart zoals een tsunami de kuststreken kan treffen, terwijl ze steeds dieper het woud introkken. Het zweet parelde nu ook al op zijn voorhoofd. Ivor stak zijn hand op, als teken om opnieuw halt te houden. Hij steeg af.
‘Bij Bacchus, hij stijgt af,’ panikeerde Asgot inwendig, ‘wat is de bedoeling hiervan, is hij gek geworden?’
Paniek begon zich te netstelen in Asgots ziel. De drukkende duisternis in het bos dreigde de overhand te krijgen over zijn logica om niet in volle snelheid weg te galopperen van het voorspelbare schouwspel dat zich dreigde te ontvouwen, als een donderslag die de bliksem gedwee volgde als laatstgenoemde de aarde terroriseerde.
Ivor gaf de teugels van zijn paard aan Pelle en deed teken om de paarden in stilte te draaien.
Asgot moest zich tot het uiterste inspannen om zijn paard niet de sporen te geven.
‘Waanzin!’ Dacht hij. ‘Waarom heb ik hier toch mee ingestemd?’
Hij zag nog met enige moeite de bosrand in het melkwitachtige maanlicht dat het gehele tafereel deed oplichten als een duistere tragedie die zich afspeelde voor zijn ogen als in een droomwereld, waarbij een cholem zich te goed deed aan zijn ingewanden. De paniek spreidde zich nu uit tot in zijn armen en hij voelde zichzelf beven als een rietstengel die door een orkaanwind heen en weer werd gezwiept.
‘Nooit meer, nooit meer,’ bleef er maar door zijn gedachten suizen, terwijl hij achteromkijkend, Ivor verder het struikgewas zag intrekken tot hij niet meer zichtbaar was.
Viggo en Pelle keken elkaar niet begrijpend aan. Het wachten duurde een eeuwigheid. Plots steeg een oorverdovend gebrul op en schudde de grond onder hun voeten alsof ze overvallen werden door een aardbeving.
‘Vlucht!!!’ Krijsten Viggo en Pelle tegelijk.
Alle drie gaven ze hun paarden de sporen en snelden naar de plek waar ze dachten dat ze de bosrand ingereden waren. Het gebrul achter hen verspreidde zich over het gehele bos rondom hen en ze wisten dat ze gevolgd werden. De bodem daverde en het was net of alle schaduwen op hen afsprongen.
Dan was er de opening en Asgot stormde erdoor op de voet gevolgd door Viggo en Pelle. Asgot zag dat hij iets te veel naar rechts was afgeweken. Het was onmogelijk om eerst via de weg naar de afslag voor Birka te galopperen want de cholems stormden overal tegelijk de bosrand uit. Hij stormde over de oneffen grond van de neutrale zone richting de weg, gevolgd door de anderen. Hij wierp een korte blik achterom.
In een flits zag hij Viggo en Pelle en het onbereden paard van Ivor.
‘Ze hebben hem,’ ging er door hem heen.
Hij bleef maar schoppen in de flanken van zijn celtari om het tot volle snelheid aan te manen, waarbij hij voorovergebogen rechtop in de stijgbeugels stond om het dier tot de overtreffende trap van volle galop te laten galopperen en het hierbij zo min mogelijk te hinderen. Ze draaiden weer de weg op. Hier konden de paarden meer snelheid halen.
Elidar zag hen het bos komen uitgalopperen en wist alleen al dat ze gevolgd werden aan de snelheid waarmee ze over het niemandsland raasden. De bosrand knapte open als een rijpe mee-eter die uit zichzelf openbarstte. Hij had vier stippen zien verschijnen, maar na enige tijd sloeg de angst in zijn hart toe, toen hij zag dat één paard geen ruiter had. De cholems hadden een stuk ingelopen doordat zijn mannen schuin kwamen aangegaloppeerd om de weg op te geraken. De ruiters haalden alles uit hun celtari maar de cholems zaten hen nu al veel te dicht op de hielen en ze hadden nog bijna de gehele vlakte te overbruggen.
‘Dit gaan ze nooit halen,’ sprak Elidar angstig.
Viggo en Pelle keken achterom en zagen de cholems heel kort achter hen naderen. Ze volgden Asgots voorbeeld en gingen voorovergebogen rechtop in de stijgbeugels staan, hun knieën stevig tegen hun paard geklemd, hun zitvlak niet langer in contact met het zadel. De cholems liepen nog steeds in.
Ze knikten naar elkaar en Pelle zwenkte naar rechts, terwijl Viggo scherp naar links manoeuvreerde waarbij ze elkaar net kruisten zonder snelheid te verliezen, waarna ze weer de buitenkant van de weg opzochten. De twee cholems die hen het dichts op de hielen zaten smakten tegen elkaar omdat ze hun beoogde prooi in volle razernij volgden waarmee ze totaal geen rekening met elkaar hielden. Ze tuimelden voorover, waarbij ze de rest van de groep hinderden. Maar andere cholems schoten langs links en rechts voorbij. Ze hadden luttele seconden gewonnen.
Asgot lag een twintigtal meter voor en keek achterom. Hij zag dat de cholems veel te dicht achter Pelle en Viggo aanzaten. De onbereden celtari snelde juist voor hen uit. Hij week ineens scherp uit naar links en verliet de weg waarbij hij over de nieuw aangelegde plantsoenen scheerde waar zijn paard meer moeite mee had. Maar het was genoeg, de cholems reageerden verward en een deel zwenkte naar links, waarbij ze de anderen hinderden. Het kwam niet tot een botsing maar Pelle en Viggo liepen weer de broodnodige seconden uit. Asgot zwenkte weer naar de weg en kwam er net voor Viggo op, die wat meer naar het midden was gaan rijden, achter Ivors paard.
De staljongen reed nu vlak naast de onbereden celtari. Hij keek achterom en zag dat Viggo weer naar de buitenrand van de weg was uitgeweken, waarna hij zijn kortzwaard trok. Hij keek even naar Pelle en knikte. Pelle zag wat hij van plan was en zette zich schrap. Asgot dreef het zwaard diep in de flank van het galopperende onbereden paard dat met een krijsend gehinnik voorover stuikte.
'Het spijt me, ouwe vriend', dacht hij erbij, 'maar het is de enige manier dat wij het er levend vanaf brengen.'
Pelle kon het stervende dier net ontwijken maar de cholem die hem kort op de hielen zat smakte er volop tegenaan waardoor hij uit balans werd gebracht en de cholem links van hem in zijn val meesleurde. De groep zwermde rond het obstakel, maar weer had het hen enkele levensseconden opgeleverd. De drie ruiters galoppeerden nu alsof de volledige hel hen op de hielen zat, wat vrij accuraat aanvoelde. Alle angst was uit Asgots ledematen verdwenen. Hij genoot van de race. De weg schoot onder hem door toen hij zijn paard steeds meer en meer aanmoedigde om sneller te galopperen. Ze stormden over de weg als een op hol geslagen kudde stieren, de poort als rode lap aanziend. Ze waren ongeveer halverwege toen Asgot de pijl hoorde voorbij suizen. Hij keek vlug achterom en zag een cholem wegvallen die onder de voet gelopen werd door volledig gehoornde cholems.
‘De onverwoestbaren,’ schoot er door Asgots geest.
Hier zouden pijlen niets tegen uithalen.
Ze moedigden hun paarden tot het uiterste aan, maar ieder van hen besefte dat ze een mirakel nodig hadden om het er levend van af te brengen.